Tot grotere hulp en vooruitgang van wie de geestelijke oefeningen geeft en van wie ze krijgt, dient men van de vooronderstelling uit te gaan dat ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste te sauveren dan te veroordelen. Kan hij ze niet sauveren, dan moet hij vragen hoe de ander ze verstaat. Verstaat die ze verkeerd, dan moet hij hem met liefde verbeteren. Helpt dat niet, dan moet hij alle gepaste middelen zoeken opdat die mening, goed verstaan, gesauveerd wordt.
Ik realiseer me, zie en begrijp dat ik sauveren ervaar als een uitdaging. Ik veroordeel of bekritiseer anderen namelijk vaak wel. Met name schelle geluiden in en rond mijn woning, of het geluid van bladblazers roepen weerstand in me boven. Irritatie benaderen, op een wijze zoals ik ergens las dekt de lading van sauveren wel. Het niet de dader maar de daad veroordelen. Naast de daad die veroorzaakt, door de dader, sauveren als levende ziel, als in-Christus kunnen zien.
Betekenis: heeft gesauveerd), de hand boven het hoofd houden; tegen aantasting, verlies van eer of aanzien of positie behoeden.
Sauveren kun je leren door je bewust te zijn wat je hand uitsteken teweeg brengt.
Bewust aan’tasten (tastte aan, heeft aangetast), 1. door tasten, hetzij met één greep of met zich verplaatsende grepen, aanvatten; 2. de vijand, de stelling —, krachtig aanvallen; iemand in (van) zijn zwakke (gevoelige) zijde —, hem in dat opzicht kwetsende, grievende dingen zeggen; iemand in zijn eer, zijn goede naam —, bekladden, belasteren; die ziekte heeft hem duchtig aangetast, aangegrepen, zeer verzwakt; (in ruimere zin) aandoen: door een ziekte, een kwaal aangetast worden, er aan gaan lijden; 3. als bederf, beschadiging enz. optreden of die teweegbrengen bij: door het vuur aangetast worden; dat zuur tast metalen aan; 4. gaan gebruiken: zijn kapitaal, zijn bezittingen —, te gelde maken en dit gedeeltelijk gebruiken.
Verlies
1. het verliezen of verloren-worden: het — van een partij (bij schaken enz.); het kwijtraken, niet meer beschikken over: het — van het gehoor; 2. wat verloren gaat: verliezen door lekkage; met grote verliezen teruggeslagen worden, nl. doden en gewonden; 3. nadeel, schade: met verkopen, tegen minder geld dan ingekocht is (e); niet tegen (zijn) — kunnen, bij het verliezen erg prikkelbaar worden.
prikkelbaar
prikkelbaar – bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: prik-kel-baar
1. wie snel boos wordt of uit zijn evenwicht raakt
♢ haar moeder was een prikkelbare vrouw
Bijvoeglijk naamwoord: prik-kel-baar
is prikkelbaarder dan
het prikkelbaarst
de/het prikkelbare
iets prikkelbaars
Tegenstellingen
cool, flegmatiek, kalm, onverstoorbaar.
Onverstoorbaar of in harmonie zijn beiden vragen om aandacht.